Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En [47]tot Jojakim, den koning van Juda, zult gij [48]zeggen: Zo zegt de HEERE: Gij hebt deze rol verbrand, [49]zeggende: Waarom hebt gij daarop geschreven, zeggende: De koning van Babel zal [50]zekerlijk komen, en dit land verderven, en maken, dat mens en beest [51]daarin ophouden? 47. Anders: van, dat is, gij zult in uwe profetieen van hem schrijven door mijn last. 48. Versta daarna, in volgenden tijd, alzo hij te dezer tijd door der vorsten raad en Gods voorzorg verborgen was; zie vs.19,26; maar God kon lichtelijk [als het Hem beliefde] des konings hoogmoed en wreedheid alzo bedwingen, dat hij Jeremia voor zijn aangezicht moest leiden en horen spreken. 49. Dat is, aldus. 50. Hebreeuws, komende komen. 51. Hebreeuws, daaruit, of daarvan; dat is, dat er gene meer zijn.